Aan de teugel/ nageeflijk

Hieronder staat uitgelegd wat aan de teugel is (nageeflijk) dit is rechtstreeks gekopieerd en  sommige stukjes zijn voor jullie misschien moeilijk. Wil  je graag meer uitleg? http://www.bokt.nl/wiki/Aan_de_teugel kijk dan hier even. Aan de teugel komt NIET door kneepjes in de teugels, een slof, links rechts aan de teugels trekken, en dat soort dingen, sterker nog dat ik zelfs erg schadelijk! Aan de teugels is ook niet voor mooi, het is een natuurlijke reactie van het paard om jou goed te kunnen dragen (zonder zijn rug te verpesten). Als je wel een paard aan de teugel wilt laten lopen door aan je teugels te prusten, drukt het paard zijn rug weg, en krijgt hij een valse knik in zijn hals. Hellaas word dit je wel geleerd op  vele maneges..

Aan de teugel

 

Inhoud

 [verbergen

Definitie

Een paard dat aan de teugel is beweegt zich op de rechte lijnen recht, in de wending licht gebogen volgens het beloop van de wending, kalm, gehoorzaam, harmonisch, ongedwongen en met een beheerste drang naar voren onder de ruiter. Verband houdende met de graad van africhting en met de aard en snelheid van de gang:

  • is de achterhand meer of minder ondergebracht
  • is de hals vanuit de schoft meer of minder opwaarts gebogen
  • is de nek, welke onder alle omstandigheden het hoogste punt van samenspel "hoofd en hals" blijft. Beide oren zijn even hoog. De nek is meer of minder gebogen, waardoor de neus meer of minder vóór de loodlijn komt maar nooit erachter
  • zijn de teugels in mindere of meerdere graad gelijkmatig gespannen, waarbij het paard het bit (of de teugeldruk) recht aanneemt , aan beide kanten gelijk, zonder daarbij geluid te maken (bijv. knarsen) en zonder de mond overmatig te openen
  • geeft het paard meer of minder volledig gevolg aan de druk van de kuit en/of een aanwijzing van de teugel
  • zijn de bewegingen meer of minder "licht verheven"

 

Uitleg

Zoals je ziet komt er heel wat kijken bij “aan de teugel rijden”. Vaak wordt deze term gebruikt om aan te duiden of een paard wel of niet nageeflijk is. Dit is echter iets anders. Met “nageeflijk” wordt bedoeld dat een paard zich ontspant in het nek- en kaakgewricht en zo de hulp laat doorkomen.

In de omschrijving kun je ook zien dat het geen kwestie is van wel of niet aan de teugel. Omdat alle punten afhankelijk zijn van de graad van africhting is er dus geen “Ja, hij gaat wel aan de teugel.” Of “Nee, hij gaat niet aan de teugel.”. Een combinatie die nog niet zo gevorderd is hoeft de genoemde punten in mindere mate te vertonen.

De belangrijkste voorwaarde bij het aan de teugel rijden van een paard en bij het toepassen van de hele en halve ophouding, is dat het paard goed gedoseerd wordt aangedreven met zit en kuit en dat de opgewekte voorwaartse drang daarna wordt opgevangen door de vingers om de teugels te sluiten, waarna weer wordt ontspannen. Een juiste coördinatie van been-, teugel-, en zithulpen is hierbij van essentieel belang. Het is niet de bedoeling willekeurig “kneepjes” in de teugels te geven. Ook een onafhankelijke zit waarbij het paard niet gehinderd wordt is erg belangrijk.

Praktische tips

Een paar praktische tips:

  • Werk aan een goede onafhankelijke zit waarmee je het paard niet hindert.
  • Zorg dat je paard goed aan het been is. Je paard moet elk moment bereid zijn voorwaarts te gaan zodra jij je been aandrukt.
  • Zorg dat je paard op lichte hulpen (been-, teugel-, zithulpen) reageert door veel overgangen en tempowisselingen te rijden.
  • Dan drijf je het paard voorwaarts naar de weerstandbiedende hand toe. Je houdt het paard een klein beetje tegen waardoor niet alle energie die je er met je been in stopt wordt omgezet in snelheid. Met de energie die “over” is zal het paard zijn rug iets bollen, de achterhand er meer onder brengen en iets nageven in de hand. Op het moment dat hij iets nageeft (al is het maar een heel klein beetje) dan ontspan jij ook je hand zodat het voor hem een prettige ontspannen manier van lopen is. Dan vul je weer aan met been zodat hij niet langzamer gaat lopen en een actieve achterhand houdt.

Wat is aan de teugel rijden? 

Een paard dat aan de teugel is beweegt zich op de rechte lijnen recht, in de wending licht gebogen volgens het beloop van de wending, kalm, gehoorzaam, harmonisch, ongedwongen en met een beheerste drang naar voren onder de ruiter. Verband houdende met de graad van africhting en met de aard en snelheid van de gang:
      - is de achterhand meer of minder ondergebracht

      - is de hals vanuit de schoft meer of minder opwaarts gebogen

      - is de nek, welke onder alle omstandigheden het hoogste punt van samenspel "hoofd en hals" blijft. Beide oren zijn even hoog. De nek is meer of minder gebogen, waardoor de neus meer of minder vóór de loodlijn komt maar nooit erachter

      - zijn de teugels in mindere of meerdere graad gelijkmatig gespannen, waarbij het paard het bit recht aanneemt , aan beide kanten gelijk, zonder daarbij geluid te maken (bijv. knarsen) en zonder de mond overmatig te openen

      - geeft het paard meer of minder volledig gevolg aan de druk van de kuit en/of een aanwijzing van de teugel

    - zijn de bewegingen meer of minder "licht verheven"


Contact: de verbinding die de ruiter tot stand brengt met de hand via de teugel met de mond van het paard, waarbij de druk op de teugel gelijk blijft. Wanneer deze contactteugel, de druk van het bit op de lagen in de mond van het paard, wordt omgezet in de druk die het paard neemt op het bit, dit onder invloed van de inwerking van de ruiter met zit en kuit, dan wordt er gesproken van aanleuning.

Aanleuning: de licht verende druk op de teugel die het paard aanbiedt, als gevolg van de voorwaartse inwerking van de ruiter nadat deze contact heeft genomen.

Nageeflijkheid is losgelatenheid in nek en kaakgewricht ontstaan vanuit een vermeerderd ondertreden van de achterhand. Het paard ontspant zich in het nek- en kaakgewricht en laat zo de hulp doorkomen.

De ruiter kan via de teugels:
- geven, toestaan en vragen
- contact nemen en aanleuning krijgen
- weerstand bieden
- begrenzen
- sturen

Geven: het paard wordt zoveel halsvrijheid gegeven dat het contact met de mond nog juist onderhouden wordt, waarbij de druk op de teugel minder wordt. De ruiter moet dus alleen lichter in de hand worden en mag de elastische verbinding tussen ruiterhand en paardenmond niet verbreken.

Toestaan: de soepel meegaande beweging van de ruiterhand met de mond van het paard, met behoud van contact en aanleuning. Het voorwaarts gaan vanuit het halthouden kan niet zonder toestaan. Bij toestaan blijft de druk op de teugel gelijk.

Vragende teugelhulp: wordt gegeven door steeds met de nodige intensiteit de hand kort te sluiten of, bij een iets sterkere hulp, de pols iets naar binnen te draaien. Het is heel belangrijk dat de ruiter nooit in het vragen blijft steken. Na iedere vragende teugelhulp moet een toestaande teugelhulp volgen. Als het paard niet meteen reageert, mag de ruiter niet "aan de teugel gaan trekken" maar moet hij afwisselend vragen en toestaan.

Weerstand bieden: het sluiten van de op de plaats blijvende hand van de ruiter om de vermeerderde druk van het paard op het bit te weerstaan, tot het moment dat het paard zich ontspant in de nek en kaak, en nageeft, als gevolg van de inwerkende zit- en kuithulp van de ruiter. Deze teugelhulp mag echter niet terugwerken of te lang wordtn aangehouden. Belangrijk is dat op het moment dat het paard het bit loslaat en de nek en het kaakgewricht ontspant, de ruiter de hand ontspant. Dat geldt op voltes en in wendingen vooral voor de binnenhand.

Begrenzende teugelhulp: vult bij iedere stelling of buiging van het paard de (stelling) vragende binnenteugel aan. Er is sprake van een begrenzende teugel als de ruitere met de buitenhand goed gedoseerd evenveel toestaat als hij de binnenteugel heeft aangenomen en het paard zich in de nek kan stellen of in de hals kan buigen. Hij moet er echter ook voor zorgen dat de hals niet wordt verbogen en dat het paard niet "over de schouder wegloopt". 

Sturende teugelhulp: geeft het paard bij wendingen de richting aan. Vooral bij jonge paarden en bij het aanleren van de zijgangen is deze hulp bruikbaar. Deze gaat meestal gepaard met de licht vragende teugelhulp, die het paard stelt of voor de wending buigt. Daarom wordt deze met de binnenhand gegeven. De ruiter neemt de hand die hij voor het stelling of buigen iets vanuit de pols naar binnen heeft gebogen, een paar centimeter van de hals, alsof hij de neus van het paard in de betreffende richting wil sturen.

 
 
   
 

 
Hier nog een paar rijtechnische termen uitgelegd:

Takt: ritme, regelmaat en de juiste volgorde van de beenzetting behorende bij de desbetreffende gang.

Ritme: de gelijkmatigheid in de tijdsduur tussen optillen en neerzetten van de benen.

Regelmaat: het gelijk blijven in tijdsduur van de ondersteuningsmomenten van de benen van het paard en de gelijke paslengte behorende bij de desbetreffende gang.

Impuls: de benaming voor het doorgeven van een ijverige en energieke, goed gecontroleerde, stuwende activiteit (aldus drang naar voren), opgewekt vanuit de achterhand, die het atletisch vermogen van het paard benadrukt. 

Schwung: een paard dat los en soepel door het gehele lichaam beweegt (swingt) met veel (optimale) impuls vanuit de achterhand.

Verzameling: het dragen van meer gewicht op de achterhand, waarbij de hoek in het achterbeen kleiner wordt, het achterbeen sneller wordt en de paslengte kleiner en meer verheven. Door het verzamelen op de achterhand verkrijgt men verlichting van de voorhand waardoor oprichting in de voorhand ontstaat.

Durchlässigkeit: totale nageeflijkheid. Er is sprake van totale nageeflijkheid als het paard op beide handen gelijkmatig ontspannen en gehoorzaam reageert op voorwaartsdrijvende, begrenzende en zijwaartsdrijvende hulpen. Totale nageeflijkheid is de belangrijkste eigenschap van het goed gereden paard. Een paard dat zich in alle drie gangen steeds laat verzamelen, heeft het hoogste niveau van totale nageeflijkheid bereikt.

Halve ophouding: het even aandrijven van het paard met zit en kuit en het daarna opvangen van de opgewekte voorwaartse drang door de vingers om de teugels te sluiten, waarna weer wordt ontspannen.

Hele ophouding: onder een hele ophouding wordt over het algemeen het tot stilstand brengen van het paard verstaan, maar ook het overgaan in een lagere gang komt door een hele ophouding tot stand.

Reactie plaatsen

Reacties

sofie
5 jaar geleden

geef mij geld of ik ga de politie bellen

Hippo
8 jaar geleden

Anne ik heb wel een tip, zorg dat je pony goed voorwaards is en goed aan de hulpen staat. Als jou paard een regelmatig tempo heeft gaat hij zichzelf loslaten in de hals. Dit heet van achter naar voor rijden. Als je dit een tijdje volhoudt weet ik bijna zeker dat het gaat helpen aan een ontspannen aanleuning.
Zorg ook dat je contact houdt met de mond.

Anne
10 jaar geleden

Ik ben al 3 jaar bezig mijn paard aan de teugel te laten lopen. In de stap gaat alles goed, maar zodra ik ga draven komt het hoofd omhoog en is het niet meer naar beneden te krijgen. Als het af en toe lukt, ontspan ik, maar toch komt hij omhoog. Iemand tips?

ewpsxigq
10 jaar geleden

xps2xk2u

bnu4tm1r

insurance

xh6pvg1o

stevq5wu

ewpsxigq
10 jaar geleden

wdu1yf0x

da6c6zkq

insurance

lrzdl2eh

bsozcqmd

lieke
11 jaar geleden

Heey,
Bij mij op de manege wordt aan de teugel lopen geleerd door te knijpen in je teugels en ze zo kort mogelijk te houden. Dat lukte mij nooit en ik was dys opzoek naar tips om je paard aan de teugel te laten lopen. Toen kwam ik dus dit tegen. Als het me niet lukt om mijn paard aan de teugels te laten lopen mag ik niet verder naar een hogere groep. Hebben jwullie tips hoe ik mijn paard in de les goed aan de teugel kan laten lopen?

Marjon Kuiper
12 jaar geleden

Heel duidelijk om alles even bij elkaar te hebben staan. Vooral de wijze waarop je de teugelhulpen moet toepassen is erg uitgebreid omschreven. Wat ik zelf wat vind ontbreken is de uitleg van de kuit- en zithulp. Als die net zo uitgebreid zouden worden uitgelegd als de teugelhulp, dan was het voor mij helemaal top.
Ik heb hier wel veel aan! Bedankt.